“De verhuurbusiness: het is me wat, jongen. Natuurlijk is
het ook hier crisis, het gaat allemaal niet meer zo makkelijk als vroeger. Aan
klanten merk je het ook hoor, ze proberen steeds meer als je niet uitkijkt. En
dan gaat het, en ik zeg het niet graag, opvallend vaak om mensen van ‘bepaalde
komaf’ – je snapt wel wat ik bedoel. Neem die nieuwe Toyota-busjes van ons, die
hebben zo’n elektronisch metertje voor de benzinestand. Kun je tot wel 120
kilometer mee rijden totdat het eerste blokje wegvalt. En dat wéten ze: komen ze
hier aan de balie en beweren ze met een stalen gezicht dat ze hem hebben
afgetankt, ‘echt waar meneer’. Daar ben ik echt zo klaar mee, die flauwekul… Een
paar weken terug heb ik er nog een tot wel vier keer teruggestuurd tot-ie
eindelijk écht had getankt. Maar goed, laat ik ook niet te negatief zijn: de
meeste mensen hier betalen keurig en behandelen je met respect. Ik maak ook
graag een dolletje met klanten, dat blijft toch een van de leukste dingen van
dit vak. Pas nog, staat hier zo’n blonde meid een worstenbroodje naar binnen te
werken. Récht voor m’n neus. ‘Mag ik ook een hapje?’, vraag ik dan meteen. Deze
kon het gelukkig goed hebben. En soms, heel soms, heb je zelfs wel eens een
goed gesprek met klanten. Afgelopen vrijdag nog: kwam er zo’n jong, keurig
gastje een busje huren. Ik moest écht even roken, dus vroeg ik hem of-ie nog efkes
geduld had. Had-ie wel. Hij kwam buiten bij me staan voor een praatje en vroeg
of ik die zaterdag ook moest werken. Ik vertelde hem dat ik dat weekend
eindelijk weer een keer vrij had, voor het eerst in zeven weken. Nou ja, toen
heb ik hem maar gewoon alles verteld. Over de scheiding van Maris, over die
kleine die ik bijna nooit meer zie, en dat ik de volgende dag met die smurf
naar de speeltuin zou gaan. Ik weet niet, maar op de een of andere manier kreeg
ik het bijna te kwaad toen ik dat zomaar ineens stond te vertellen tegen een
wildvreemde. Hij kneep in mijn schouder en zei dat alles wel goed zou komen. Bleek-ie
zelf ook gescheiden, maar had-ie inmiddels weer een heel goed contact met die
twee kleintjes van hem. Toen heb ik goddomme wel even moeten slikken… En tja, vijf minuten later sta je dan weer te
dollen met Ronnie en Kev, alsof er niets aan de hand is. Smijt je pennen naar
mekaars hoofd en spuit je stiekem wat mayo in een jaszak. Ik zeg het je: je
verveelt je hier nooit.”
maandag 21 oktober 2013
donderdag 28 maart 2013
Avenue C, vier uur 's ochtends
De blonde bassiste bij de Japanse sakébar had
het op een servetje geschreven: Avenue C, nummer 62. Toen ik aankwam was er niets
dan een grijze deur, met een blauw lampje erboven. Ik twijfelde, maar het adres
leek te kloppen. Ik overwon mijn angst (altijd weer die angst), duwde de deur
open en worstelde mezelf door een dik, rood gordijn. Voor ik het wist scheen er
een zaklampje in mijn gezicht; de portier vroeg me op barse toon om tien dollar entree en mijn identiteitsbewijs. Ik haalde een biljet van tien dollar tevoorschijn,
liet mijn Nederlandse paspoort zien, kreeg een goedkeurend knikje en liep naar
de bar om een koud tapbiertje te bestellen. Ik keek om me heen. Dit moest het
dan zijn: Nublu, obscure maar wereldberoemde aanmeerplek voor verweesde jazzmuzikanten.
De ruimte was gevuld met uitgelaten mensen: vrouwen en mannen, dun en dik, alle
kleuren door mekaar. Op het lage podium stonden vijf blazers in lijn opgesteld;
achter hen zat een drummer met een bontmuts en een pilotenbril op zijn kop. De kale
bassist speelde een stuwend ritme, trompet, trombone en saxofoons buitelden
over mekaar heen in een fontein van geluid. Mensen dansten, ik dronk meer bier
en begon ook mee te bewegen, het was onverbiddelijk, en na een tijdje vond ik
mezelf terug, op de dansvloer, met mijn jas nog aan en mijn armen hoog in de
lucht. Eenmaal buiten, een paar uur later, vroeg een dakloze om een dollar, en ook
voor hem was ik niet bang meer, om vier uur ’s ochtends op Avenue C.
Abonneren op:
Posts (Atom)